
Jurisprudentie
BG5341
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708878/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708878/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 9 oktober 2007, nummer 1294808, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Tolberg 2005".
Uitspraak
200708878/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting bewonersplatform Tolberg, gevestigd te Roosendaal,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007, nummer 1294808, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Tolberg 2005".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, en de stichting Stichting bewonersplatform Tolberg (hierna: de Stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 januari 2008. De Stichting heeft haar beroep aangevuld bij brief van 27 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2008, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, de Stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad als partij gehoord, vertegenwoordigd door I. Kraus en mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het betreft een grotendeels conserverend plan voor de bestaande woonwijk Tolberg. Ter plaatse van de kinderboerderij aan de Ambrozijnberg voorziet het plan in de mogelijkheid om een Milieu Educatief Centrum (hierna: MEC) te vestigen.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de wijze waarop het college de ingebrachte bedenkingen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] stelt voorts dat de financiële uitvoerbaarheid van het voorziene MEC niet is aangetoond. Tevens brengt [appellant sub 1] naar voren dat wellicht wel aan de parkeernormen van de 'Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (hierna: ASVV 2004) wordt voldaan, maar dat in de praktijk wel parkeerproblemen bestaan. Hij voert verder nog aan dat de te verwachten verkeerstoename zal zorgen voor een grotere verkeersonveiligheid in de directe omgeving. Daardoor kan voor de omliggende woningen geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Daarnaast stelt [appellant sub 1] dat de voorziene uitbreiding van de horecafunctie nabij de locatie van de kinderboerderij niet voldoende is onderbouwd en dat het terras ten koste zal gaan van de aanwezige parkeerplaatsen.
2.4.1. Het college stelt dat parkeerproblemen niet zijn te verwachten omdat aan de parkeernormen uit de ASVV 2004 wordt voldaan. Voorts is de uitbreiding van de horecagelegenheid gering en wordt het bouwvlak niet vergroot. Door deze uitbreiding verdwijnen volgens het college geen parkeerplaatsen. Gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 1], zal zich geen onaanvaardbare hinder voordoen. Deze ontwikkeling is daarom ruimtelijk aanvaardbaar, aldus het college.
2.4.2. Over het plandeel met de bestemming "Recreatie-DagRecreatie (R-DR)" en de aanduiding 'kinderboerderij en maatschappelijk (kbm)' dat voorziet in de mogelijkheid voor de vestiging van het MEC, overweegt de Afdeling dat ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid in de plantoelichting is vermeld dat het plan is gericht op beheer en dat voor enkele percelen ontwikkelingen in de vorm van nieuwe bouwinitiatieven zijn voorzien (pagina 48). Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor de vestiging van het MEC op de in geding zijnde locatie. In verband hiermee en gelet op het overwegend conserverende karakter van het plan, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling van het MEC niet financieel haalbaar zal zijn.
De Afdeling stelt vast dat zich in de directe nabijheid van het MEC diverse parkeervoorzieningen bevinden en dat het brutovloeroppervlak van het MEC ongeveer 275 m² zal bedragen. Op basis van de parkeerkentallen van de ASVV 2004 voor wijkgebouwen zijn voor het MEC 3 tot 9 parkeerplaatsen nodig.
Gelet hierop en op het feit dat het MEC zich met name richt op voorlichten en betrekken van de jeugd bij het milieu, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van de vestiging van het MEC onvoldoende parkeergelegenheid in de buurt zal zijn. Ook heeft [appellant sub 1] zijn stelling dat door de vestiging het aantal verkeersbewegingen dusdanig zal toenemen dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de omliggende woningen en dat een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, niet aannemelijk gemaakt.
2.4.3. Over het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Horeca (H)" met de aanduiding 'zonder gebouwen (z)' dat ziet op een strook grond rondom de horecagelegenheid nabij de locatie van de kinderboerderij overweegt de Afdeling het volgende. De in het plan voorziene strook rondom de bestaande bebouwing heeft niet tot gevolg dat er minder parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Deze strook van 2 meter breed kan een uitbreiding van de horecagelegenheid vormen in het geval er een terras wordt geplaatst. Gelet op het beperkte aantal mensen dat op een terras van dergelijke beperkte afmetingen zal kunnen plaatsnemen, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voor zover [appellant sub 1] hierbij nog heeft gewezen op de omstandigheid dat een terrasvergunning is aangevraagd voor een groter terras dat wel parkeerplaatsen in beslag zal nemen, overweegt de Afdeling dat deze vergunningaanvraag niet in deze procedure aan de orde is.
2.4.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.5. De Stichting stelt dat de mogelijkheid gevaarlijke stoffen te vervoeren over het spoor ten onrechte is goedgekeurd omdat de risicocontour 10-6 onjuist is berekend. Hiertoe voert zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met voertuigen die tussen de gesloten spoorbomen door rijden. Door het grote aantal storingen komt dit vrij veel voor en moet daarmee in de berekeningen rekening worden gehouden. Voorts stelt de Stichting dat evenmin rekening is gehouden met een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor binnen de planperiode.
2.5.1. Het college stelt dat de raad gebruikelijke berekeningen inzake externe veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor heeft laten uitvoeren en dat daarbij geen rekening kan worden gehouden met calamiteiten en storingen bij de infrastructuur, zodat geen aanleiding bestaat om goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.5.2. Ingevolge artikel 2.8.1., aanhef en onder k., van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Verkeer (V)" aangewezen gronden ter plaatste van de aanduiding 'railverkeer (rv)' uitsluitend bestemd voor vervoer per rail.
De Afdeling overweegt dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor specifieke regelgeving bestaat. Voor een regeling hieromtrent in de planvoorschriften is geen plaats. Wel dient bij de vaststelling van het plan rekening te worden gehouden met de geldende risicocontour op basis van die specifieke regelgeving. Om voor het onderhavige traject geen onderschatting te krijgen van de risicokans, is, blijkens de stukken waaronder de plantoelichting bij het onderzoek naar het risico uitgegaan van twee overwegen op het baanvak van twee kilometer in plaats van één overweg. Om een indicatie te krijgen van de toename van het risico als gevolg van een verhoogde ongevalkans veroorzaakt door het langdurig gesloten zijn van de overweg, zijn twee berekeningen uitgevoerd met de prognose vanaf 2007 voor dit traject, waarbij is uitgegaan van 80% blokvervoer van brandbare gassen. Om een wetenschappelijke simulatie van de verhoogde ongevalkans te creëren, is het kilometervak rondom de overweg in de berekeningen voorzien van vier extra overwegen (in totaal vijf). Dit komt neer op één overweg per 200 meter. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raad bij het berekenen van het risico voldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden ter plaatse. Niet is gebleken dat bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden met de bij vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geldende risicocontour. Voorts is de omstandigheid dat gevaarlijke situaties ontstaan door het 'slalommen' bij gesloten spoorbomen een kwestie van handhaving van verkeersregelgeving.
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Stichting is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008
12-545.